Pastorale werken. Priesters, boeken en compilatieve praktijken in de Karolingische periode

Download een pdf-versie hier.

Het hoofdonderwerp van dit proefschrift zijn priesters; geestelijken die gemeenschappen van leken via lokale kerken voorzagen van pastorale zorg. Door de boeken die zij hiervoor gebruikten te onderzoeken kunnen we een glimp opvangen van hoe het vroegmiddeleeuwse Christendom en het leven in een plattelandsdorp eruitzag. Centraal in dit proefschrift staat de vraag hoe deze boeken hiervoor te gebruiken zijn en welke kennis dit oplevert. Deze vraag wordt beantwoord via de bestudering van de manier waarop deze priesterboeken en hun inhoud zijn samengesteld.

Priesterboeken ontstonden aan het begin van de negende eeuw, gedurende een periode waarin de belangstelling voor lokale priesters toenam onder het bewind van de Karolingen (751-987). Deze Frankische heersers controleerden een rijk dat samenviel met grote delen van het huidige West-Europa. Het rijk was in de eerste plaats een christelijk rijk, waar een koning (later keizer) regeerde over verschillende groepen van vrome onderdanen die samen één groot christelijk volk vormden. Toch was ook de Karolingische elite zich ervan bewust dat dit een ideaal was en dat er veel moest veranderen voordat dit werkelijkheid kon worden. Alle inwoners van het rijk moesten eerst onderwezen worden in de grondbeginselen van het christelijk geloof en waar nodig worden gecorrigeerd, zodat iedereen zou leven naar Gods wil. Slechts op die manier konden rampen zoals hongersnoden en vijandelijke invallen worden afgewend en de toekomst van het rijk worden veiliggesteld. Priesters speelden een belangrijke rol in deze plannen, omdat ze praktisch overal aanwezig waren en via hen vrijwel iedereen kon worden bereikt. Vanaf het einde van de achtste eeuw kregen ze steeds meer aandacht van de keizer en de bisschoppen, aan wie ze directe verantwoordelijkheid aflegden. Verschillende documenten werden opgesteld met instructies die vertelden hoe de priesters de taken van hun ambt op de juiste manier konden uitvoeren.

kekw - Een voorbeeld van een priesterboek uit de negende eeuw

Een van de instructies had betrekking op hun boeken. Priesters werden geacht in het bezit te zijn van verschillende boeken met materiaal ter ondersteuning van hun dagelijkse werk, zoals een missaal voor de gebeden tijdens de mis en een boeteboek voor het afnemen van de biecht. Naast deze boeken beschikten de priesters ook over exemplaren die speciaal voor hen waren samengesteld, hetzij voor gebruik gedurende hun eigen opleiding, hetzij voor hun pastorale werk in een lekengemeenschap. Deze priesterboeken zijn de centrale bronnen voor deze studie. Kenmerkend voor dergelijke handschriften is dat ze zeer divers zijn; het is onmogelijk er twee te vinden met dezelfde inhoud. Verder zijn ze volledig anoniem, nergens staat door en voor wie het boek geschreven is, en komen ze ook niet voor in de documenten uitgevaardigd door de keizer en zijn bisschoppen. Dit levert twee methodologische problemen op die eerst opgelost dienen te worden voordat de priesterboeken te gebruiken zijn voor het onderzoek naar het leven in en rondom de vroegmiddeleeuwse kerk. De problematische toeschrijving van de boeken aan priesters, in wezen aan iedere vorm van historische context vanwege de grote verscheidenheid en anonimiteit van het bronmateriaal, is opgelost door het ontwikkelen van een ’tweeledige aanpak’. In deze aanpak worden boeken eerst in hun geheel onderzocht, waarbij aandacht wordt besteed aan alles wat de bron met haar historische context kan verbinden, zoals de materiële eigenschappen van het boek, het schrift op de pagina’s en eventuele oude gebruikssporen. Wanneer er door middel van deze gegevens een context voor het handschrift is vastgesteld, kunnen de afzonderlijke teksten worden bestudeerd. Hierin ligt de nadruk op de wijze waarop de handschriften en teksten zijn samengesteld. Het selectieproces dat de compilatoren hebben doorlopen legt bepaalde ideeën bloot die de basis vormden voor de samenstelling van het materiaal en laat zien wat belangrijk werd geacht voor priesters en hun pastorale werk. Tegelijkertijd laat het ook zien hoe de idealen van de Karolingische elite op lokaal niveau werden verwezenlijkt.

In het eerste hoofdstuk wordt het bronmateriaal zelf en de voorgestelde tweeledige aanpak onderzocht. Hiervoor zijn twee priesterboeken geselecteerd die opvallend veel teksten gemeen hebben, wat zou kunnen betekenen dat ze gebaseerd zijn op hetzelfde voorbeeldhandschrift. Als de twee boeken echter nauwkeurig worden onderzocht, volgens de tweeledige aanpak, en met elkaar worden vergeleken, dan blijkt dat ze ondanks de overeenkomsten onmogelijk kopieën kunnen zijn van hetzelfde handschrift. Een van deze overeenkomsten is de structuur. In beide gevallen wordt onderwijsmateriaal gevolgd door liturgische teksten en wordt het geheel afgesloten door een verzameling normatieve fragmenten. Dit is vooral interessant omdat de manier waarop de boeken zijn samengesteld juist erg verschillend blijkt te zijn. De ene is een samengestelde codex, een boek bestaand uit afzonderlijke delen waarvan een aantal eerst los zijn gebruikt, terwijl de andere een vooraf geplande codex is die werd ontworpen als één compleet boek. Beide handschriften zijn met grote zorg en aandacht geproduceerd maar duidelijk niet op dezelfde wijze. Dit toont aan dat de samenstellers, ondanks het feit dat ze met verschillend materiaal werkten, toch een soortgelijk idee hadden van hoe een priesterboek eruit zou moeten zien. Dit is een belangrijke constatering omdat het laat zien dat in de grote verscheidenheid die deze boeken kenmerkt het weldegelijk mogelijk is om bepaalde gedeelde kenmerken te identificeren. Deze priesterboeken werden dus gecompileerd volgens een gemeenschappelijk idee dat nauw aansloot bij de voorwaarden voor het ideale christelijke rijk van de Karolingen.

Het tweede hoofdstuk gaat over de doop en de liturgie van de lokale kerk. Aangezien elke christen door gedoopt te zijn deel kreeg aan de verlossing, was het voor de Karolingen cruciaal dat iedereen gedoopt werd. Waar normaliter kinderen werden gedoopt op vaste momenten gedurende het jaar, voornamelijk tijdens Pasen en Pinksteren, lijkt de situatie op het platteland flexibeler te zijn geweest. In een priesterboek is er liturgie te vinden die zo is aangepast dat het te gebruiken is in een omgeving waar priesters vaak alleen opereerden en waar ze op ieder moment, ook buiten de vaste tijden, in staat moesten zijn om iemand te dopen. Uit de tekst zijn verschillende elementen verwijderd zodat vrijwel alle taken van de andere geestelijken, dikwijls aanwezig ter ondersteuning, komen te vervallen. De overgebleven opgaven kwamen vervolgens voor de rekening van de priester zelf. Op dezelfde manier is de liturgie ook korter gemaakt. Bepaalde delen, zoals voorbereidende misvieringen en schriftlezingen, zijn weggelaten om de tekst enkel en alleen over de doop zelf te laten gaan. Ten slotte zijn ook alle verwijzingen naar tijden en plaatsen verwijderd, waardoor de liturgie vrij kon worden gevierd gedurende het gehele kerkelijke jaar onder de meest uiteenlopende omstandigheden.

kekw - Tijdens het zegenen van doopwater maakt de priester driemaal een kruisgebaar (+)

Naast dat liturgie werd aangepast voor gebruik in de lokale kerk, werd het ook voor andere doeleinden gekopieerd in priesterboeken. Zo werd het bijvoorbeeld gebruikt om geestelijken in opleiding te instrueren over de doop. In een ander geval werd het bekende begin van de doopliturgie gebruikt als een inleiding voor een nieuwe liturgische compilatie om het op die manier van een zekere autoriteit te voorzien. In beide gevallen is het materiaal aangepast aan een nieuw context met een nieuw doel, waardoor het nog beknopter en fragmentarischer is geworden. Al deze bevindingen leiden ertoe dat een bepaald kenmerk dat vaak wordt geassocieerd met de idealen van de Karolingische elite, namelijk het introduceren van een Romeinse standaardliturgie voor het gehele rijk, vaak aangeduid als onderdeel van de Karolingische ‘hervormingen’ of ‘renaissance’, niet langer passend is en moet worden heroverwogen. Op het niveau van de lokale kerk lijkt niet standaardisering maar juist liturgische diversiteit de norm te zijn geweest. In hetzelfde priesterboek zijn meerdere soorten doopliturgie te vinden, wat aangeeft dat de gebruiker de mogelijkheid had om voor iedere gelegenheid zelf de meest passende tekst te selecteren.

Het derde hoofdstuk van deze studie heeft betrekking op het kerkelijke (canoniek) recht. Net als de doop vormde het canoniek recht een belangrijk onderdeel van de ideale christelijke samenleving. Het gaf een kader van principes en voorschriften om naar te leven, grotendeels gebaseerd op de Bijbel, kerkelijke concilies en pauselijke brieven. In de Karolingische periode was het canoniek recht al zeer omvangrijk en waren er verschillende verzamelingen in omloop. Welke verzameling gebruikt werd verschilde per regio, vaak werden er zelfs meerdere tegelijk gebruikt. Priesters kregen in die tijd herhaaldelijk van hun bisschop te horen dat ze ‘hun canoniek recht moesten kennen’, maar wat dit betekende werd nooit duidelijk gemaakt. Op basis van hun boeken lijkt het erop dat priesters inderdaad toegang hadden tot het canoniek recht en voornamelijk in de vorm van sterk praktijkgerichte uittreksels. In een priesterboek vinden we een uittreksel over de kerkelijke hiërarchie van ambten (bisschop, priester, diaken, etc.), een onderwerp dat ook tot de basiskennis van priesters behoorde. Om dit uittreksel te maken, namen de samenstellers een verzameling canoniek recht en lieten eerst alle hoofdstukken weg die geen betrekking hadden op de kerkelijke rangen. Dit was echter nog niet kort genoeg, daarom verwijderden ze uiteindelijk ook alle kerkrechtelijke bepalingen zodat slechts de inleidende paragrafen aan het begin van ieder hoofdstuk overbleven. In een ander handschrift is een uittreksel over het huwelijk gekopieerd dat is gebaseerd op één bepaald hoofdstuk uit een grotere verzameling van canoniek recht. Het uittreksel is gereorganiseerd om het systematischer te maken, waarbij ook alle bepalingen die mogelijk als dubbel of tegenstrijdig konden worden beschouwd zijn verwijderd. Verder zijn er een paar bepalingen uit andere hoofdstukken aan het uittreksel toegevoegd. Op deze manier is er een nieuwe tekst samengesteld, bedoeld voor een priester om leken mee te onderwijzen over het christelijk huwelijk in goede en in kwade dagen.

Toch werd het canoniek recht niet slechts gebruikt voor de instructie over de kerkelijke rangen en het huwelijk. In weer een ander uittreksel voorziet het een priester van richtlijnen voor een leven in een lekengemeenschap. De tekst behandelt veel verschillende onderwerpen die variëren van sociale gedragingen, relaties en hardnekkige (onorthodoxe) gebruiken tot rechtshandhaving en kloostergeloften. Dit laatste onderwerp is toegevoegd door verschillende bepalingen uit andere verzamelingen op te nemen. De priester is zo in staat om op de juiste manier om te gaan met een lokaal probleem, namelijk dat van nonnen die hun klooster om een bepaalde reden hebben verlaten. De verschillende uittreksels laten zien hoe nauwkeurig sommige teksten waren afgestemd op het werk van de priesters. Het materiaal is aangepast aan de specifieke behoeften van de gebruiker en de context waarin hij opereerde. Verder geeft het een dynamisch beeld van het christelijke leven op het niveau van de lokale kerk, waar een priester via zijn kennis van het canoniek recht het gemeenschapsleven in goede banen probeerde te leiden.

kekw - Het begin van een uiteenzetting over het Onze Vader (Pater noster qui es in caelis…)

In het vierde en laatste hoofdstuk wordt religieus onderwijs besproken, dat is op te delen in de instructie die priesters ontvingen tijdens hun opleiding en ook wat ze later doorgaven aan leken in de vorm van catechese. Het gaat in dit geval om het onderwijs over het Onze Vader dat door de Karolingische elite als fundamentele kennis voor iedere christen werd beschouwd. Naast basiskennis was het Onze Vader ook onderdeel van de morele opvoeding en het algemene begrip van de Bijbel. De gehele bevolking van onderwijs voorzien was echter geen gemakkelijke opgave. Voor dit doel werden veel korte uiteenzettingen geproduceerd die de petities van het Onze Vader een voor een uitlegden. Deze teksten zijn interessant omdat ze iets laten zien van het godsdienstonderwijs in een periode waarin verondersteld werd dat het niet meer bestond. De inspanningen van de Karolingen om hun onderdanen van onderwijs te voorzien worden door verschillende historici beschouwd als loze woorden die geen enkel effect hadden in werkelijkheid. In het hoofdstuk worden drie groepen (elk bestaand uit een A en B versie) van teksten vergeleken, wat het mogelijk maakt om te zien hoe het materiaal werd aangepast aan een publiek van zowel clerici als leken.

De geselecteerde voorbeelden laten zien hoe teksten van kerkvaders worden omgezet in korte verklaringen, zonder dat er ook maar een keer verwezen wordt naar de originele schrijvers. Niet de autoriteit van de kerkvaders maar de inhoud van het Onze Vader zelf was belangrijk. Dit zorgt er opnieuw voor dat het beeld van de Karolingen moet worden bijgesteld omdat ze vaak worden neergezet als groot voorstanders van het gebruik van klassieke en vroegchristelijke auteurs. Dit was voor de intellectuele top aan het hof zeker het geval maar voor de grote groep die daar niet toebehoorde, zoals deze priesters, in veel mindere mate. Om de zeven petities van het Onze Vader zo goed mogelijk uit te leggen zijn ook twee uiteenzettingen samengevoegd tot één nieuwe tekst. Deze nieuwe uiteenzetting bevat uitleg over bepaalde theologische concepten en ook aanvullende Bijbelse verwijzingen, vermoedelijk voor de opleiding van geestelijken. De teksten over het Onze Vader blijken nogal flexibel te zijn, wat betekent dat naast het samenvoegen van informatie er ook voorbeelden zijn van materiaal dat juist minder complex is gemaakt. Zo zijn in een tekst alle begrippen weggelaten die niet essentieel zijn om het Onze Vader te begrijpen. De nadruk ligt nu op de betekenis van de woorden van het gebed zelf, al het andere was overbodig. De voorbeelden laten zien dat het begrip van het Onze Vader stapsgewijs tot stand kwam. Van de onderwijzers werd verwacht dat ze een vollediger begrip hadden van de materie dan hun publiek. Daarnaast toont het de grote reikwijdte en de verregaande integratie van de aan het hof geformuleerde idealen. Ondanks het feit dat het onderwijzen van alle inwoners van het rijk een gigantische operatie was, werd het materiaal om dit te realiseren weldegelijk opgesteld, verspreid en vond het zijn weg naar de bevolking via de boeken die de priester bij zich droeg.

In dit proefschrift werden priesterboeken gebruikt om het vroegmiddeleeuwse Christendom en het leven in en om de lokale kerk te bestuderen. Kort samengevat zijn dit de belangrijkste conclusies:

  • Priesters speelden een centrale rol in de gemeenschappen waar ze hun ambt uitoefenden. Naast hun pastorale werk fungeerden zij eveneens als vraagbaak voor de problemen van het dagelijkse gemeenschapsleven.
  • Deze kennis haalden priesters uit teksten die speciaal voor hen waren samengesteld, vaak met het oog op een specifieke situatie. Hoe dit materiaal er uiteindelijk uitzag werd grotendeels bepaald door de praktijk. Net als de inhoud werden priesterboeken ondanks hun vele verschijningsvormen met grote zorg samengesteld. Waar het handschrift zou worden gebruikt, door wie en de interne samenhang van de teksten hadden allemaal invloed op het eindresultaat.
  • Verder laat de grote verscheidenheid van de handschriften zien dat het materiaal goed ontvangen werd en actief werd gebruikt. Dit betekent ook dat de idealen van de Karolingische elite verstrekkende gevolgen hadden voor het leven van de lokale priesters en de mensen om hen heen. Dit gebeurde echter niet door middel van het opleggen van een gestandaardiseerde vorm van geloofsuitoefening aan het gehele rijk. In plaats daarvan werd het orthodoxe Christendom nagestreefd op basis van een aantal grondprincipes die vervolgens op lokaal niveau werden geïnterpreteerd en toegepast.

Door priesterboeken te bestuderen is het mogelijk om flarden van het leven in de vroege middeleeuwen te observeren. Deze beelden bevatten details over de dagelijkse prakrijk die anders onbekend zouden zijn. Het verschaft nieuwe perspectieven, ver weg van de reeds bekende machtscentra, die de geschiedenis van deze periode minder vatbaar maken voor al te sturende narratieven (zoals de ‘donkere middeleeuwen’). Priesterboeken zijn daarom waardevolle bronnen die ongetwijfeld zullen bijdragen aan een meer complete geschiedenis van de Karolingische periode en de tijd daarna.